Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden d.d. 22 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7952

Huurder huurt al enige jaren een standplaats op Camping Emmen voor een huurprijs van laatstelijk EUR 160,00 per maand. Op deze standplaats bevinden zich een chalet en een tuinhuisje, welke goederen huurder bij aanvang van de huur van de eigenaar van de camping (verhuurder) heeft gekocht. De campingeigenaar had de grond in erfpacht van de gemeente. De gemeente heeft de erfpacht tegen 1 januari 2008 opgezegd en de camping eigenaar verzocht het terrein uiterlijk 13 april 2012 ontruimd op te leveren. Vervolgens heeft de camping eigenaar de huur van alle standplaatsen tegen 1 maart 2013 opgezegd onder aanzegging dat deze uiterlijk 1 april 2012 moesten zijn ontruimd.

Alle standplaatsen zijn ontruimd, behalve die van eerdergenoemde huurder. Daarop heeft de campingeigenaar in kort geding bij de sector kanton van de rechtbank ontruiming gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de campingeigenaar niet ontvankelijk verklaard, stellende dat de verhuur van een standplaats volgens vaste rechtspraak onder de werking van artikel 7:230a BW valt en de huurder ontruimingsbescherming geniet.

Vervolgens heeft de campingeigenaar hoger beroep ingesteld, stellende dat hier sprake is van een onbebouwde onroerende zaak. Volgens de huurder betreft het echter een woonwagenstandplaats, waarop de bepalingen omtrent huur van woonruimte van toepassing zijn.

Volgens het Hof is hier geen sprake van een woonwagenstandplaats ex artikel 7:236 BW, simpelweg omdat het hier geen kavel betreft waarop ingevolge het bestemmingsplan een woonwagenbestemming rust en waar bovendien geen voorzieningen zijn voor individuele aansluiting op het leidingnet. Nu ook geen sprake is van 7:290 bedrijfsruimte, is de keuze beperkt tussen artikel 7:230a BW voor een gebouwde onroerende zaak en artikel 7:228 BW voor andere verhuurde zaken.

Wat ook zij van de stelling dat de huurder haar chalet, gefundeerd op ijzer, steen en hout en afgezet met betonnen platen, zonder meer een gebouwde onroerende zaak is, daarmee ziet de huurder over het hoofd dat de campingeigenaar niet het chalet heeft verhuurder maar uitsluitend de grond waarop dat chalet staat. Waar het omgaat is of de verhuurde grond een gebouwde onroerende zaak is. Het betreft hier verharde grond, hetgeen echter niet als gebouwde grond kan worden aangemerkt. Er is voor het Hof onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de fundering van het chalet zodanig met de grond is verenigd dat dit als gebouwd op de grond en als met de grond verhuurd moet worden aangemerkt. De kantonrechter heeft dan ook onterecht artikel 7:230a BW toegepast, zodat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de huurder alsnog de standplaats moet ontruimen.

Volledige uitspraak

 

 

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Your email address will not be published. Required fields are marked *